maandag

Begodje en Bedotje - speciaal voor Lindsy en Geoffrey


VERKOCHT
Het was een lange winter geweest. Met veel koude en sneeuw en dikke truien. En lange nachten, afgewisseld met donkere dagen. Dat was niet alleen zo hier, maar ook daar waar Begodje woonde. Ze leefde in een dorpje, aan de ene kant. Begodje verlangde zo hard naar warmte en lange avonden onder een fonkelende sterrenhemel, gevuld met romantiek. Alleen kon ze dat dicht bij haar niet vinden. Ze vond wel warmte onder een deken of liefde in de knuffels van haar kinderen. Maar ze wilde zo graag omvergeblazen worden door een kletterende liefde. Begodje had al vaak gezocht en goed uitgekeken. Maar aan de ene kant had ze nooit iets gevonden. Dus besloot ze op een dag naar de andere kant te trekken. Dat was niet ver, alleen niet altijd even gemakkelijk. Omringd door duizend dwarrelende sneeuwvlokjes wandelde ze recht op haar doel af. En hoe dichter ze kwam, hoe warmer het werd. Meteen toen ze binnen kwam zag ze hem. Daar aan de andere kant. De sneeuw smolt van haar schouders. Haar wangen kregen een warme gloed. Ze liepen elkaar tegemoet. Bedotje was zijn naam. Hij zat daar al zo lang. Te wachten. Misschien wel op haar. Hij kon de muren wel oplopen, zei hij.

Ze vertelden alles tegen elkaar. De sterren van de hemel. De pannen van het dak. Ze stonden op hun kop. Tot over hun oren verliefd. Niet anders. Ze waren gelijk aan elkaar. Alleen, zij moest altijd weer terug naar de ene kant, terwijl hij aan de andere kant bleef. Dat zou nog wel even blijven duren zo. En dan bleef het zo koud. Vond zij. Hij had het daar benauwd, zo zonder haar frisse verschijning. Als ze samen waren hadden ze vleugels. Dus kwam Begodje altijd terug. Terwijl Bedotje op haar wachtte. Iedere dag opnieuw. Stilletjesaan werd het warmer bij haar en verdween bij hem dat benauwde gevoel. Ze hadden allebei iets om naar uit te kijken.

Op die ene dag in het voorjaar, toen de lucht nog veel te koud aanvoelde,begon de zon te schijnen. Toen kwam zij van de ene kant naar de andere kant en zag er prachtig uit. Hij wachtte op haar. Zoals altijd, maar toch een beetje anders. Hij straalde. En daar samen aan de andere kant zeiden ze luid en duidelijk: ‘Ja!’ Arm in arm stonden ze daar. En weer kwamen de vleugels en voelden ze de grond onder hun voeten wegzakken. Steeds dieper. Of neen, zij gingen steeds hoger. Meegevoerd door een frisse lentebries, over bebloesemde bomen, en een geur van zoete bloemen vloog met hen mee. Ze waren één. In gedachten!
Daar moesten ze mee leven. Nog voor even. Om daarna niet aan de ene, noch aan de andere kant te blijven. Maar samen, voor altijd.V

Geen opmerkingen:

Een reactie posten